Sallands dialect 7 E

REGIO – Èèm = even. Èèmpies = eventjes. Èèmwels = net zo goed, toch al. Èèntie toe = een klein stukje worst. Eerbèzen = aardbeien. Eerpels = aardappelen, jappel. Eersen = in ‘t eersen, in het begin. Eiloof = klimop. Ekertie = eekhoorntje. Enkeld = af en toe, enkele keer, alleen maar. Etbeware = etenswaren. Eurtie = inhoudsmaat, muntje, oortje.

De F kan der nog wel bie;

Falderabbes = vreemd person, vreemde vogel. Feile, feitel = dweil. Feilen = dweilen. Fetuten = nieje fetuten, nieuwe manieren of ideeën. Fidderen = rillen. Fien = tenger, streng godsdienstig, fijn, dus niet grof. Fiesterig = guur en nat. fitsie = klein beetje. Flikkerieje = vaag vlammetje, weerlichten of een goed handeltje. Fluitjesholt = hout van de lijsterbes waarvan inhet voorjaar fluitjes gemaakt kunnen worden. Foeke = valse vouw, fuik. Een rare foeke = een raar figuur. Doar zit noe net de foeke = daar zit nu net de kneep. Foekepot = een blik bespannen met een varkensblaas, met in het midden een rietje, dat je met een beetje speegsel in je handen, op en neer moet bewegen. Foeken = sterk uitgedroogde appel of aanrdappel. Foekvel = sterk gerinpelde huid. Foekerig = gekreukeld.  Foezel = eigen gestookte jenever. Fobers = denneappels. Fosse = handvol, bos, verkleinwoord is fussie. Fosselen = frutselen. Froeselen = stoeien. Fruchten = weide afrasteren, rikken zetten of vrèèn.

 

Wördt vervolgd.

Artikel delen: