Sallands dialect 23

Het veurjoar kump er an, wie goat met de Plaggenhakke aan het werk = brede hak om plaggen te steken of te verwijderen. Plässie = plasje of krentenbolletje. Plätte = voorhoofd. Plättie = kapje van het brood. Plèren = smijten. Plooggek = ijzeren ring op de ploeg om de teugels bij elkaar te houden. Plumpen = plonsen. Plumpse = grote hoeveelheid vloeistof.

Podde = verslonzen, in de podde kom = het niet meer aan kunnen. He’j de podde weer escheiten? = ben je weer opgeknapt? Poes = puist, of poest. Poesterd = een onfris persoon (letterlijk en figuurlijk). Poesterig = niet erg helder, lamlendig of ziek. Poetzak = eigenaardig persoon, grappenmaker, rekel. Pokkelen = zwaar werk verrichten, hard werken. Pokkeren = peuteren, porren. Ponne = nachtjapon of det värken is nog niet an de ponne = dat varken is nog niet aan het gewicht. Poorten = onrustig heen en weer lopen van de ene kamer naar de andere, die noem je een poorthenne. Potnat = afgietsel van aardappel, of hetzelfde, het is ien potnat = het maakt niet uit. Potsig = grappig. Potsmid = roetaanslag aan de ketel bij een open vuur. Pottenkieker = nieuwsgierig iemand, ook lampje in de keuken. Prauwelen = pruilen, kniezen. Prèèkvae = betweterig iemand, langdradige verteller. Preenspoals = overwegend. Prengel = eigenwijs mirakel. Prente = onaagenaam, eigengereid persoon, bekeuring. Prontig = vlot, stipt, correct. Pröttel = rommel, groot aantal. Pruus = benaming voor Duitsland of een Duitser. Pufferties = oliebollen. Pulf = heel lang hoofdkussen. Puntdroad = Prikkeldraad.

Doar ku’j niet opzitten, mar wel achter zitten.

Artikel delen: