REGIO- DALFSEN – Er waren rond 1900 twee verharde wegen die Zwolle met Dalfsen verbonden, de ene ten noorden en de andere ten zuiden van de Vecht. Niet noemenswaardig in lengte verschil, geen van beiden een rechtstreekse verbinding met Dalfsen, maar ook niet voor dat doel aangelegd.
Fragmenten uit “Zwolle’s omgeving omstreeks 1900”, met aanvullingen. Eerst de zuidzijde.
Van de zijkant van de stad was ook een weg (voetpad) binnendoor via de Oosterenk om vervolgens door de weilanden te lopen langs de Watersteeg over de Wijthemer Es naar de buurtschap Herfte. Net voorbij een spoorwegovergang liep men langs de Valkenberg, over de “Erfgenamen”, langs de Stramp Esch naar de Kroesenallee. Een andere weg was bij de Valkenberg de weg rechtdoor vervolgen en na 500 meter de zandweg naar links (nu Hertfteweg) te nemen door de Marshoek om binnendoor naar Dalfsen te gaan. Deze niet verharde wegen waren vaak niet begaanbaar en werden alleen gebruikt door de boer om zijn familie in Dalfsen te bezoeken. Het was meer een voetpad die uitkwam op de onverharde Marshoekersteeg en vervolgens op de Poppenallee.
Vanaf de Wipstrik de belangrijkste uitvalsweg van Zwolle, komen we bij een tol en gaan bij Herberg De Wipstrik rechtsaf verder door de gemeente Zwollerkerspel. De officiële weg heet hier de “Almelose straatweg” en gaat richting het zuiden, deze weg aangelegd rond 1830 deels op de restanten van de Twentseweg, een historische handelsweg vanaf 1276, van Campen naar Osnabruck. Na de spoorweg Zwolle/Meppel komen we langs het landgoed Boschwijk, ooit in eigendom van Rhijnvis Feith. Het huis is rond 1780 gebouwd, maar daarvoor stond er reeds “corps”. Het huis is in 1949 aangekocht door de gemeente Zwollerkerspel en werd het als burgemeesterswoning en raadszaal gebruikt. De weg vervolgen we richting het zuiden. Deze weg liep oorspronkelijk door dicht struikgewas, ondoordringbare bossen en moerassen. Vooral het moerasgebied ter hoogte van de Hoevenbrug en het voormalige cafe De Zon, waren veelal berucht en onbegaanbaar. Menig reiziger of handelaar werd hier door struikrovers van hun kostbare lading beroofd. De weg liep gedeeltelijk over en langs een strook hoge zandgrond waarop ook Herfte en het Erfgenamebos lagen. In Wijthmen aangekomen kon men de verharde weg aan de linker kant volgen. De weg was toen nog smal met aan de linkerzijde de nieuwe school. Reeds in de 18e eeuw had het schoutambt Zwolle hier een van de vier “bijscholen” gebouwd. In het begin van de negentiger jaren van de 19e eeuw was die school door de bliksem getroffen en afgebrand. Nu na de herbouw prijkte het met verschillende afleiders. De weg liep hier al direct naar beneden. Men bevond zich weder in een groene open vlakte. Het eerste gedeelte was geheel boomloos en daardoor weinig aantrekkelijk. Het droeg de naam Kroesenallee, vermoedelijk genoemd naar een aan het begin gelegen erf dat tot 1870 onder Soeslo behoord had.
Verderop passeerde men de Grote Emmer Tochtsloot gelegen in een prehistorisch oerdal van de Vecht en komen over de Poppenbrug. Het verdere deel van de weg heet Poppenallee, blijkbaar naar de familie Poppe, die op de Heuveldink woonde, waarvan het lage witte huis begin 1900 is afgebroken. Hier werd de weg door eikenbomen beschaduwd. De snelle wisseling van landschap, een der bekoringen van Zwolle’s toenmalige omgeving was hier zeer opvallend. De weg was in de 19e eeuw in onderhoud bij de eigenaar van de Horte en Mataram, maar door tegenvallende opbrengsten van de tol werd de Poppenallee in 1839 verhard om te voorkomen dat het onderhoud achterwege zou blijven.
Als eerste van de twee buitenplaatsen, De Horte, aangelegd in het midden van de zeventiende eeuw aangelegd door Thomas Thomassen, lid van de familie van het erve Thuessink in Lenthe. Na 1800 kwam de Horte in het bezit van de familie van Rhijn, die herinneringen had aan overzeese bezittingen en gaf de Horte de naam Djokjokarta en de andere buitenplaats kreeg de naam Mataram. Het huis de Horte is vanaf de grindweg niet te zien. Het stond met de voorgevel aan een laan, op enige afstand van de Kroesenallee. De achterzijde bood een vrij uitzicht naar de zijde van Lenthe en de Hoonhorst. Het huidige huis bestaat deels uit de 18e eeuw met latere uitbouwen. Toen de Horte nog met de Mataram verenigd was, schijnt het vele jaren leeg te hebben gestaan en werd het enkel als jachthuis gebruikt. Later werd het in de zomer en in de winter bewoond en verkeerde het nu in een uitnemende staat en is dit nu het hoofdkantoor van Landschap Overijssel.
Voordat de Mataram zijn tegenwoordige naam kreeg, heette het Rouse’s goed of het spijker te Emmen. Van oorsprong vinden we al bewoning vanaf 1382 in het gebied en werd het Dieze genoemd, later kreeg het de naam Frankeler. De Mataram werd in aanvang in de 18e eeuw gesticht door een lid van het geslacht Rouse, die zowel in Deventer als in Zwolle tot de regeringsfamilies behoorden. In 1800 verkochten de erfgenamen “het allodiale buitengoed onder Emmen” aan de fam. van Rhijn. Het huis welke geheel omgracht was, heeft vele jaren leeg gestaan. Her sierlijke rose pleister werd vuiler en de brug rotte langzaam weg en dreigde in te storten, na jarenlange van leestand. Op een goede dag zakte het klokkentorentje scheef. Zo stond het huis nog een paar jaar als droevig beeld van verlatenheid, tot het te erg werd en de sloper kwam, Het huis werd rond 1900 gesloopt. In 1905 werd J.A. Baron De Vos van Steenwijk, directeur van het kabinet de Koningen eigenaar en een nieuw tijdperk brak aan. De bossen en tuinen werden opgeknapt en een nieuwe tuinmanswoning gebouwd met enige kamers voor de landheer. Tal van sierbomen getuigden een meer dan honderdjarige ouderdom van het landgoed.
Op de Poppenallee zijn we intussen ook het voormalig tolhuis gepasseerd en komen voorbij de Mataram weer op een weg zonder bomen. Rechts een stukje bouwland en akkermaalshout waarboven het kerkje van de Hoonhorst zijn spitse toren uit 1858 omhoog steekt, vlak bij de in 1863 gebouwde molen. Verder komen we in de buurtschap Emmen waar de school rechts van de weg stond en waar een ook sigarenfabriekje werd gesticht, die echter weer teniet is gegaan. Het laatste gedeelte van de weg vanaf Emmen had tot de Rechterensedijk, tot aan de Vechtbrug, en de andere kant op richting het station prachtige eikenbomen. Die zijn merendeels gevallen bij de aanleg van de NO lokaalspoorweg begin 1900 en latere aanpassingen van de wegen en Vechtdijk. Op het snijpunt met de oprijlaan van de havezate Den Berg stond indertijd een uitspanning, nu bekend als huis de Vechtkamp, ofwel Vidal. Vanaf hier kon men de tocht vervolgen over de in 1836 aangelegde houten Vechtbrug, naar het dorp Dalfsen. Als we deze route nu nog eens zouden lopen moeten we helaas constateren dat er in de laatste 120 jaar heel veel moois verloren is gegaan. Alleen al die grote eiken in de laatste 400 meter van de tocht, zelfs geen plaatjes meer van te vinden.
WvdV