Hout de belangrijkste inkomstenbron voor landgoederen

Hout de belangrijkste inkomstenbron voor landgoederen

DALFSEN – (Vervolg van item Dalfsennet magazine 3e kwartaal 2020) Door Wim Schrijver:  In de vorige eeuw vonden vaak openbare houtverkopingen plaats die massaal door boeren werden bezocht. Maar hout kent ook een hele andere geschiedenis.

Tot ver voor de middeleeuwen bestond Nederland grotendeels uit gemeenschappelijke woeste gronden en ondoordringbare loofhoutbossen. Het Vechtdal was begroeid met zwaar oerbos, eeuwen oude eiken en linden. Vanaf de middeleeuwen zijn vooral de monniken begonnen met de ontginning van woeste gronden en begon ook de bevolking grond te verwerven waardoor de eerste landgoederen ontstonden, het meest rond de 17e eeuw. Om grondbezit te beheersen werden de Marken opgericht, die de verantwoording van de gemeenschappelijke gronden op zich namen. Van de 16e tot de 18e eeuw verdwenen veel van die oude oerbossen, waardoor er rond 1800 slechts 100.000 ha meer over was.

Woeste gronden, heide, zandverstuivingen, hoog- en laagveen werden steeds groter en namen ruim 1 miljoen ha in beslag door het kappen van die bossen. Ook door de winning van ijzeroer verdween er veel bos. In de 19e eeuw werd dit grondig aangepakt en was er rond 1830 al weer 70.000 ha extra bos ontstaan. Eikenhakhout bestond al vanaf de 17e eeuw met het grootste doel de opbrengst van eek voor de leerlooierijen en dit werd half 19e eeuw nogmaals uitgebreid vooral in  singels, onrendabele en natte gedeelten. Dit is uitvoerig beschreven in het boek van Ab Goutbeek, nestor van de historische kring Dalfsen. “Eiken hakhout langs de Vecht”.

Langs lanen kwamen vooral eiken en beuken te staan, waarmee de landgoederen meer vorm kregen.

Weer kwam er rond 1865 een flinke dip in het bosreaal, eikenhakhout nam af door de komst van steenkool. Meer particulieren werden eigenaar van woeste gronden en die werden omgezet tot landbouwgrond. Hout werd voor die tijd deels gebruikt als hoofdbrandstof, turf was genoeg voor handen en veel goedkoper. In 1877 werd bosaanplant gestimuleerd en landgoederen zagen hierin  na de jacht een belangrijke bron van inkomsten. In 1888 werd de Nederlandse Heidemaatschappij opgericht en in1899 het Staatsbosbeheer. Grote percelen woeste grond werden ingeplant met snel groeiende grove dennen, ook met lariks, fijnspar en  douglas, allemaal geschikt voor stuthout in de mijnen waar veel vraag naar was. Hout werd een belangrijk verdienmodel.

Op delen die te nat waren groeit een den niet en daar werd op rabatten geplant. Rabatten ontstaan door het graven van sloten met een onderlinge afstand van ongeveer 4 a 5 meter. Met de vrijgekomen grond is de tussenliggende ruimte opgehoogd en hierop werd vooral eiken geplant. De sloten moesten zorgen voor de afwatering van het gebied. Hierdoor kreeg het hakhout weer een opleving. Eikenhakhout wordt na ongeveer 10 jaar gekapt in de winterperiode en het blijft tot ongeveer mei in het bos liggen om te drogen. Gelijktijdig werd het tussenliggend hout, als berken, krenten, els vuilboom en lijsterbes gekapt en in de maand mei, samen met tophout en takken gebundeld als rijshout (rieze) voor o.a. de bakkers, slagers en voor de fornuispot om die warm te stoken voor de was en voor het koken van aardappels als varkensvoer. Het eikenhakhout werd in het bos op lengte van ongeveer 66 cm gekapt en daarna werd de bast, (de eek), er afgeklopt. Hier zat goede handel in. Hele gezinnen waren soms maanden in het bos om “eek” te kloppen. De eek vanuit het Vechtdal werd vervoerd naar de Eekwal in Zwolle waar een eekmolen (De Herstelder) stond die het vermaalde en werd het per schip naar de leerlooierijen vervoerd. Het overgebleven hout werd beentjeshout of duizendhout genoemd en werd gebundeld verkocht als brandhout. Alles terug te zien in het boek van Ab Goutbeek.

Echter al rond 1900 kwam er weer de klad in, steenkool, petroleum, olie en de komst van andere looimogelijkheden veroorzaakten een scherpe prijsdaling en rond 1950 was het hiermee geheel gedaan. Voor de landgoederen waren er gelukkig nog veel bossen over waaruit hout en bomen gekapt kon worden.

Hele bossen werden bij opbod aan houthandelaren verkocht, die dan zelf moesten zorgen voor de afvoer. Kleine percelen werden vaak ook op stam verkocht, gezaagd door de bosmedewerker van het landgoed en in de wintermaanden geveild middels openbare veilingen.

Dit was een jaarlijks hoogtepunt voor veel mensen en vooral de boeren. Volgens Gerrit Zielman uut de Schrieversdiek, werd vroeger in ieder voorjaar houtverkoop gehouden in de bossen van alle landgoederen in de omgeving en ook rond het Sterrebosch. Er waren meerdere verkoopdagen, o.a. op Den Aalshorst, Den Berg en op Rechteren georganiseerd. Als kind ging ik er met mijn vader naar toe, het was een interessante en spannende aangelegenheid voor mij.

In de Oprechter Dalfser Courant werd een advertentie geplaatst dat er: “Publiek houtverkoop” was. Bosarbeiders van de landgoederen hadden bomen gezaagd en die werden in percelen verdeeld. Als groepjes werd het hout gerangschikt naast de paden gelegd. Op de kop van het houtperceel stond een nummer en het perceel werd bij opbod door de afslager verkocht. De verkoop werd direct door de notaris beschreven. Mensen kwamen overal vandaan om boerengeriefhout te kopen. Ik herinner me nog dat er veel Staphorster boeren op af kwamen”.

Volgens Ab Goutbeek kwamen die boeren vaak wel met 3 tot 4 wagens achter elkaar aanrijden, met ieder een dikke sigaar in het hoofd. Het was een notarieel verkoop, compleet met aanwijzer, afslager en notarisklerk. Notaris was hier meestal Helmich van Kuik, herkenbaar met zijn notitieboekje en de afslager, soms politieagent de Lange, met hoed en aanwijsstok. Ab stuurde een paar prachtige foto’s.

Het hout wat er verkocht werd was boerengeriefhout, bevat, akkermaalshout (opslag uit singels) meirieze (rijshout), dat is klein opslag, takken en toppen van alle soorten hout door elkaar. Dit werd per bos verkocht van 70 cm diameter, of  per perceel, dat is 13 bos, of per vim, dat is 8 perceel ofwel 104 bos). Verder geriefhout voor, hekken, bonenstaken, afrasteringen, slieten, sporen en als timmerhout. Alle houtsoorten kwamen voor, ook grote bomen als eiken, beuken, lariks en dennen.

Bomen op stam werden al vroeg in de winter door de bosbaas of rentmeester gesorteerd en de te vellen bomen werden gemerkt door er een schilfer af te slaan (geblest). Deze bomen werden op stam verkocht en door de boshandelaar gekapt en met een bels (Belgisch trekpaard) uit het bos gesleept, of door een eigen bosarbeider van het landgoed gekapt en uit het bos gesleept. Zware bomen werden met gebruik van een “mallejan” uit het bos gesleept. Daarna werden deze bomen geveild, zoals het met het boerengeriefhout gebeurde, vooral aan houthandelaren.

De percelen werden genummerd en op de veiling begon de afslager met de prijs te noemen die het volgens hem op moest brengen, vervolgens kon er op geboden worden,  men begon met een prijs te noemen die wat lager lag en zakte tot iemand MIJN riep, dit was ongeveer de prijsbepaling. Daarna ging het verder per opbod, totdat er geen bieding meer werd gedaan en je eigendom werd. Bij veel verkopingen moest er contante betaling plaatsvinden of anders  moest er iemand borg staan. Het hout moest binnen een vastgestelde periode worden afgevoerd.

Ook de takken werden op percelen gelegd en genummerd of per bossen verkocht. Nu vindt houtverkoop veelal onderhands plaats met een voor het landgoed bekende houthandelaar die ook zorg draagt voor het zagen. De prijsbepaling gaat nu veelal achteraf na opmeting van de stapels hout aan de bosrand. Als er nu gezaagd wordt zie je dat het allemaal machinaal gaat. Bomen worden met een grijper vastgepakt en gelijktijdig gezaagd, ontdaan van takken en is handelslengte gezaagd. Daarna met een uitrij machine uit het bos gehaald en op stapels langs de weg geplaatst waar vrachtwagens zorgen voor verder vervoer.

Begin deze eeuw werden de bossen voor de landgoederen weer winstgevend door een prijsstijging van het hout vanaf 1990. Nederland bestaat slechts uit 7% bos, het laagst percentage in Europa. Dit is ongeveer 345000 ha. Sinds 2013 verliezen we ongeveer 3000 ha bos per jaar door andere beheersvormen, zoals Natura 2000 gebieden, maar ook door het weer aanleggen van heidevelden en om zandverstuivingen te vergroten. Bossen die daarvoor worden gekapt behoeven niet gecompenseerd te worden. Het werken in de bossen zal blijven veranderen, de vraag naar hout zal blijven,  helaas soms voor doeleinden die energie op moeten leveren door verbranding in de biocentrales. Wereldwijd wordt er veel gekapt waar wij geen invloed op hebben. Doch het roept veel vraagtekens op of dit de juiste milieubesparing geeft. Het wordt tijd dat ook de politiek inziet dat deze manier van energie opwekken wereldwijd onherstelbare schade veroorzaakt aan de natuur.

Laten we zuinig zijn op de natuur en onze prachtige landgoederen.

WvdV

Foto’s div. bronnen, o a. Wim Schrijver en ook Ab Goudbeek

 

 

 

 

 

 

Foto's 9
Hout de belangrijkste inkomstenbron voor landgoederen
Hout de belangrijkste inkomstenbron voor landgoederen
Hout de belangrijkste inkomstenbron voor landgoederen
Hout de belangrijkste inkomstenbron voor landgoederen
Hout de belangrijkste inkomstenbron voor landgoederen
Hout de belangrijkste inkomstenbron voor landgoederen
Hout de belangrijkste inkomstenbron voor landgoederen
Hout de belangrijkste inkomstenbron voor landgoederen
Artikel delen: